Direct naar inhoud

‘Vrije keus pensioenfonds niet per se beter voor deelnemer’ — artikel bevat een betaalmuur

Dit artikel heeft een betaald toegangsblok, wat betekent dat je een deel van de inhoud pas kunt lezen als je bent ingelogd en een geldig abonnement hebt.

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd: 6 november 2014
De inhoud van dit artikel is gemigreerd. Lijkt er iets mis te gaan, of onderdelen te missen? Neem dan contact met ons op.

Een vrije keuze voor de deelnemer voor een pensioenuitvoerder maakt beleggen op lange termijn moeilijk, leidt mogelijk tot een consolidatieslag onder uitvoerders, is niet per se goed voor de deelnemer en zal ook weinig benut worden door die deelnemer. Dat concludeert hoogleraar Arbeidsmarkt Wiemer Salverda.

Wiemer Salverda_HH.jpg
Salverda waarschuwt verder voor de minder zichtbare consequenties van meer keuzevrijheid.n | Hollandse Hoogte

Salverda, verbonden aan het Amsterdam Institute for Advanced Labour Studies (Universiteit van Amsterdam), presenteerde zijn bevindingen onlangs in Amsterdam. Salverda deed een studie naar keuzevrijheid, waarin hij zich met name concentreerde op de vrijheid van deelnemers om te switchen van pensioenfonds.

Het onderzoek sluit aan bij de oproep van staatssecretaris Jetta Klijnsma (Sociale Zaken). Zij heeft keuzevrijheid nadrukkelijk genoemd als een van de onderwerpen van de Nationale Pensioendialoog. Pensioenfondsen, waaronder het ABP, buigen zich eveneens over de introductie van meer keuzevrijheid.

De eerste constatering van Salverda is dat de invoering vraagt om veel voorwaarden vooraf. ‘Er moet bijvoorbeeld worden afgesproken hoe vaak je mag switchen van fonds en wie de kosten dragen van de invoering van meer keuzevrijheid. Dat soort beslissingen heeft altijd een arbitrair element. Verder moet er ook een acceptatieplicht komen om keuzevrijheid mogelijk te maken.’

In het onderzoek is uitgegaan van een mate van keuzevrijheid die het huidige stelsel zo veel mogelijk in stand houdt. Zo blijft de doorsneepremie bestaan en is overstappen naar een ander fonds hoogstens eens in de vijf jaar mogelijk. Een van de uitgangspunten bij het onderzoek was dat het systeem wel moet kunnen blijven bestaan met de introductie van keuzevrijheid.

De onderzoekers hebben keuzevrijheid vervolgens geanalyseerd vanuit vier invalshoeken: gedragseconomie, juridische aspecten, vergelijkbare ervaringen in Nederland met keuzevrijheid en buitenlandse voorbeelden.

Beperkt gebruik

De gedragseconomie leert dat slechts een beperkt aantal deelnemers gebruik maakt van keuzemogelijkheden. Veel werknemers hebben onvoldoende kennis van zaken om afgewogen keuzes te maken. Volgens Salverda is de prikkel voor uitvoerders en fondsen om efficiënter te gaan werken en transparanter te worden niet al te groot. Dat fenomeen wordt versterkt door ‘inert keuzegedrag’: wie eenmaal een keuze heeft gemaakt, blijft vaak bij die keuze hangen.

Salverda c.s. stellen dat de individuele keuzevrijheid in de Nederlandse context het best te vergelijken is met de veranderingen bij zorgverzekeringen. Hier sluiten de ervaringen aan bij de lessen uit de gedragseconomie: slechts een kleine minderheid maakt gebruik van de keuzevrijheid. ‘Een ander gevolg is een sterke concentratie bij de aanbieders’, aldus Salverda. ‘Iets vergelijkbaars valt te verwachten bij pensioenfondsen als deelnemers mogen kiezen bij welk fonds ze hun pensioen opbouwen. We zien dat het bieden van keuzevrijheid op den duur leidt tot minder keuzevrijheid door consolidatie.’

Salverda waarschuwt verder voor de minder zichtbare consequenties van meer keuzevrijheid. ‘Meer keuzemogelijkheden klinkt altijd goed, maar het is geen free lunch. Het inbouwen van meer keuzevrijheid kost geld. Dat moet worden opgebracht door alle deelnemers, terwijl te verwachten valt dat slechts een klein gedeelte van de werknemers gebruik gaat maken van de geboden mogelijkheden.’

Lange termijn

Ander probleem is dat pensioenfondsen bij hun beleggingsbeleid rekening moeten houden met het eventuele vertrek van deelnemers. ‘Dat maakt het veel moeilijker om te beleggen voor de lange termijn’, aldus de hoogleraar.

Salverda concludeert dat keuzevrijheid voor werknemers binnen het huidige stelsel niet echt mogelijk is, vanwege de eerder genoemde obstakels en de doorsneepremie. ‘Bij vrije individuele werknemerskeuze voor een fonds is het waarschijnlijk onmogelijk om de doorsneepremie te handhaven.’ De doorsneepremie maakt waardeoverdracht complex.

De hoogleraar vreest verder dat pensioenfondsen de facto zullen selecteren. ‘Ze mogen dat niet maar kunnen toestroom wel sturen door bepaalde groepen aan te spreken. Dat zie je ook bij zorgverzekeraars.’ Om die reden zou een acceptatieplicht nodig zijn, denkt Salverda.

Buitenland

Buitenlandse ervaringen met keuzevrijheid zijn volgens Salverda evenmin allemaal even bemoedigend. ‘Dat deelnemers zelf een fonds kunnen selecteren, wil nog niet zeggen dat ze beter af zijn. In Australië presteren commerciële aanbieders bijvoorbeeld slechter dan non-profitaanbieders. In Zweden kampt men met te veel keuzevrijheid. Daar hebben deelnemers voor een bepaald deel van het pensioen de keuze uit achthonderd fondsen. Daar verdiept haast niemand zich in. Vrijwel iedereen kiest voor de default. Internationaal zie we eerder dat keuzevrijheid wordt ingeperkt.’

Lans Bovenberg reageerde op het betoog van Saverda met de opmerking dat er wel erg veel aandacht is voor alle negatieve aspecten van keuzevrijheid. ‘Veel deelnemers willen een bepaalde mate van keuzevrijheid.’

Volgens de Tilburgse hoogleraar zouden de sociale partners een aantal keuzes moeten maken voor hun deelnemers. ‘Zij hebben het vertrouwen van de deelnemers en kunnen hun inkoopkracht gebruiken om goede uitvoerders te selecteren. Vervolgens moeten ze de deelnemers helpen verstandige keuzes te maken door een goede inrichting van de keuze-architectuur.’ Bovenberg houdt – samen met hoogleraar Theo Nijman – over dit onderwerp over anderhalve week een oratie.

U moet ingelogd zijn en een geldig abonnement hebben om een reactie te plaatsen.