Afschaffing van de doorsneesystematiek is een goed begin, maar door een degressieve opbouw te verplichten, ontstaan nieuwe problemen, stelt Fleur Rieter. Ze vindt dat bij dc progressieve premie in combinatie met gelijke opbouw mogelijk moet blijven.
Nog geen toegang? Abonneer u op Pensioen Pro en krijg:
- Onbeperkt online toegang tot pensioenpro.nl
- Dagelijks pensioennieuws, -achtergronden en -opinie per e-mail
- Vier keer per jaar Pensioen Pro Magazine (inclusief Vermogensbeheergids) per post
- Volledig archief van Pensioen Pro en IPNederland vanaf 2009
2 reacties
De argumentatie die Fleur Rieter geeft bij haar pleidooi voor afschaffing van de doorsneepremie-systematiek, deugt niet.
Ik citeer hoogleraar Erik Lutjebs, die hierover het volgende zegt: “In de doorsneesystematiek bouwen alle werknemers met een zelfde salaris dezelfde pensioenaanspraak per jaar op en dat is onafhankelijk van hun leeftijd… Enige vorm van benadeling van jongeren versus ouderen ontbreekt, net zo min als dat jongere werknemers oudere werknemers subsidiëren.” (Magazine Pensioen Pro, 26 oktober 2016).
De doorsneepremie – ik heb het bij herhaling vermeld – is een rookgordijn.
Fleur Rieter weet dondersgoed dat door pensioenfondsen sinds 2007 geen kostendekkende premies in rekening worden gebracht. Dit komt doordat sindsdien premiedemping wordt toegestaan. Door het ministerie van SZW is berekend dat tussen 2015 en 2020 het premietekort, daar hieruit voortvloeit, naar ruim €71 mrd. oploopt. Dit tekort komt voor rekening van de gepensioneerden. Je kunt het ook zien als de subsidiëring door gepensioneerden van de jongeren/werkenden. Dat is andere koek, beste Fleur.
Met valse voorlichting hopen verzekeraars – mevr. Rieter is directeur bij ASR (het vroegere Assurantiebedrijf Stad Rotterdam) het publiek zo ver te krijgen dat het gaat roepen om individuele pensioenpotjes.
De basis voor individuele pensioenpotjes is een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst. Hierbij wordt het kapitaal, voortvloeiend uit door een werkgever beschikbaar gestelde premies, uiterlijk op de pensioendatum omgezet in een vastgestelde uitkering. Dit leidt tot de ‘geluk’- en ‘pech’-generaties, want de rentestand op moment van pensioendatum is bepalend voor de hoogte van de pensioenuitkering. Bij een rente van amper 1 à 2% scheelt dat al gauw honderden euro’s per maand vergeleken bij een rente van 4%.
voorbeeld
Berekening aankoop jaarlijks pensioen bij individuele pensioenpotjes
jaarlijks levenslang pensioen bij € 100.000 pensioenkapitaal (excl. partnerpensioen):
rente 4% op datum pensionering € 9.090 p.j. € 757 p.m. 100%
rente 3% op datum pensionering € 7.726 p.j. € 643 p.m. 85%
rente 2% op datum pensionering € 6.567 p.j. € 547 p.m. 72%
rente 1% op datum pensionering € 5.582 p.j. € 465 p.m. 61%
Conclusie:
Als werkenden worden opgezadeld met een pensioenstelsel dat uitgaat van een beschikbare premieregeling, uit te voeren door verzekeraars, dan moeten wij (en zij) vrezen voor toekomstige woekerpensioenen.
De commerciële verzekeraars zitten – vanwege hun bedroevend zwakke financiële positie (er worden vrijwel geen ‘leven’-producten meer verkocht als gevolg van het door hen zelf veroorzaakte schandaal rond de woekerpolissen) – te springen om een fors deel van de jaarlijkse stroom van pensioenpremies van ca. € 30 miljard – dei naar de non-profit pensioenfondsen vloeit – om te buigen naar door hen uit te voeren premieovereenkomsten.
Het wordt zo langzamerhand tijd dat verzekeraars ophouden met het rondstrooien van lariekoek. .
De hantering van een doorsneepremie is een typisch voorbeeld van gelijke behadeling van ongelijke gevallen. Verboden onderscheid dus. Dat moet je niet willen en ASR ook niet. Er kunnen allerlei praktische argumenten zijn voor handhaving van de doorsneepremie maar dat kunnen geen argumenten zijn om verboden onderscheid te handhaven…..