De afschaffing van de doorsneesystematiek zal waarschijnlijk gepaard gaan met een invoering van één fiscaal maximaal premiepercentage, schrijft Joop Rietmulder. Hij maakt zich zorgen, dat dit te laag zal zijn voor veel bestaande regelingen.
Nog geen toegang? Abonneer u op Pensioen Pro en krijg:
- Onbeperkt online toegang tot pensioenpro.nl
- Dagelijks pensioennieuws, -achtergronden en -opinie per e-mail
- Vier keer per jaar Pensioen Pro Magazine (inclusief Vermogensbeheergids) per post
- Volledig archief van Pensioen Pro en IPNederland vanaf 2009
4 reacties
Geachtre heer Rietmulder,
Weldenkende mensen hebben allang bedacht dat de argumentatie voor afschaffing van de doorsneepremie klinkklare onzin is.
In PensioenPro van 9 april 2018 hebben Henk Hemmers en Bernard van Praag uiteen gezet dat het afschaffen van de doorsneepremie nergens op slaat. Ook de vakorganisaties zijn TEGEN afschaffing van de doorsneepremie. Waarom? omdat zij heel goed hebben begrepen dat afschaffing van de doorsneepremie in feite neerkomt op de afschaffing van het huidige, op collectieve risicodeling en solidariteit gebaseerde pensioenstelsel. Het stelsel dat door Mercer als het beste ter wereld wordt beoordeeld.,
De doorsneepremie houdt in dat jonge en oude werknemers hetzelfde premiepercentage betalen over hun pensioengrondslag voor dezelfde pensioenopbouw. Een redelijk en acceptabel systeem, zo blijkt uit onze berekeningen.
Het kabinet meent dat door de doorsneepremie de jongeren voor dezelfde pensioenopbouw meer zouden betalen dan de ouderen omdat de betaalde premie langer rente kan opbrengen, waardoor de jongeren de ouderen zouden subsidiëren. Een degressieve pensioenopbouw zou daarvoor de oplossing zijn. Het kabinet maakt zich sterk in de regeringsverklaring om daarom het systeem van de doorsneepremie af te schaffen.
De vraag is echter of die uitgesproken mening over de doorsneepremie wel juist is.
Pensioenopbouw is een vorm van sparen, waarmee wij een pensioenvermogen opbouwen en in de laatste fase van ons leven dat weer opeten. Wij hebben dit tijdelijk toevertrouwd aan een fonds, maar daarmee is het nog steeds ons economisch eigendom. De Hoge Raad heeft dit in een arrest van 3 februari 2012 nog eens expliciet vastgesteld.
Stel dat wij gedurende 40 jaar, van ons 25ste tot ons 65ste, een pensioenpremie van € 5000 jaarlijks aan het fonds ter beschikking stellen, dan zijn niet alleen de betaalde premies van ons, in totaal €200.000. Ook het daarop gemaakte rendement blijft van ons, ook al laten wij het in beheer van het pensioenfonds, die het in het algemeen beter kan beleggen dan wij zelf kunnen.
Aanwas pensioenvermogen
Onze grote pensioenfondsen maken jaarlijks na aftrek van kosten gemiddeld minstens 5% nettorendement. Het pensioenvermogen is dan na 40 jaar aangegroeid tot circa €630.000, een hele berg dus.
Wij hebben naast onze premie in contanten dus nog circa €430.000 gespaard, geld dat we in het fonds hebben laten ‘zitten’. Dit zijn verborgen besparingen. Wanneer we dit jaar voor jaar bekijken, dan hebben we dus in het eerste jaar €5000 betaald, maar in het tweede jaar €5000 plus €250, rekening houdend met het rendement over de reeds belegde €5000.
Zo gaat dat jaar na jaar door. Omdat het pensioenvermogen steeds groter wordt, wordt ook het rendement daarop steeds meer en in het laatste jaar voor pensionering is dat opgelopen tot ongeveer €35.000. In het laatste jaar betalen we dan dus eigenlijk een slordige €40.000.
DE MENING DAT DE DOORSNEEPREMIE OOK EEN GELIJKE JAARLIJKSE INLEG IMPLICEERT, KAN DUS BESTEMPELD WORDEN ALS FLAUWEKUL. OUDEREN BETALEN, ALS WE HET VERBORGEN RENDEMENT MEETELLEN, ALTIJD MEER DAN JONGEREN.
Een tweede vraag is dan of aan het eind van de rit bij ons overlijden er nog geld is overgebleven of dat onze rekening rood staat”. In het eerste geval wordt dat geld niet teruggegeven aan de erven, maar valt het toe aan het fonds, dus aan de jongere generaties. Bij rood staan aan het eind van de rit, worden de jongere generaties opgescheept met een onbetaalde rekening.
Onze berekeningen, gepubliceerd op de website MeJudice van 8 maart 2018, suggereren dat bij een gemiddeld nettorendement van 5% per deelnemer er enige tonnen per persoon in het fonds achterblijven. De dreiging dat ouderen het fonds ‘uitvreten’ ten koste van volgende generaties, lijkt dus niet erg reëel.
In plaats van de gezondheid van een fonds af te meten aan de dekkingsgraad, op basis van een arbitraire discontovoet, is het veel verstandiger projecties te maken van de ontwikkeling van het pensioenvermogen over het leven. Daarbij gaat het niet alleen om het gemiddeld rendement, maar ook om tijdig signaleren of ‘rood staan’ dreigt. Hier ligt een schone taak voor de beroepsadviseurs, die met meer verfijnde modellen meer gedetailleerde analyses kunnen maken.
Een en ander hangt natuurlijk af van de premiehoogte, het opbouwpercentage, en het gemaakte rendement. Er zijn wel degelijk scenario’s waarbij ‘uitvreten’ een reële mogelijkheid is. Bij de huidige premiepercentages, opbouw en rendementen, lijkt dit echter bangmakerij die niet met feiten kan worden onderbouwd.
HOUD DUS OP MET DIE ONZIN.
Drs.H.B.S.Hemmers is wis- en natuurkundige en oud-medewerker bij Thales Nederland. Prof.dr. B.M.S. van Praag is emeritus universiteitshoogleraar Toegepaste Economie aan de UvA en is lid het Verantwoordingsorgaan van het ABP namens de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen.
Mijn inbreng was geen betoog om de afschaffing van de doornsneepremie te ondersteunen. Ik onderken wel, dat de ontwikkeling van pensioensystemen met een “verzorgingskarakter” naar een systeem gebaseerd op de “beloningsgedachte” een overgang naar een “flat rate” premie waarschijnlijk is. Er is geen ratio om een hogere of lagere pensioenbeloning te geven afhankelijk van de leeftijd van de werknemer.
Uit een beschikbare premie die onafhankelijk is van de leeftijd resulteert een pensioenaangroei die hoger is voor jongere deelnemers, omdat er simpelweg meer tijd is om pensioenvermogen te vormen. Mijn bijdrage in PensioenPro had tot doel om aan te geven, dat een DB benadering bij een degressieve opbouw ook een optie is. De fiscus zou niet sturend moeten zijn naar DC en dit moet zeker niet uitmonden in een verdere vermindering van de fiscale faciliteit.
Met alle respect Joop, dit is old school. De oplossing is niet een flat rate, met dus degressieve opbouw, op welk niveau ook, maar juist wel een stijgende staffel. Waarom zou ik een werknemer van 25 jaar veel meer premie geven dan actuarieel nodig (afgezien van welk ‘rekenrente’ te hanteren). Deze gaat over 5 jaar toch weg. En een goed werkende 60-er, die al 20 jaar bij mij werkt, afschepen met een marginale premie? Alle oplossing komen van DB-mensen, maar dat zijn juist degenen die niet in staat zijn geweest het stelsel te vernieuwen. Laat de vernieuwing dus over aan de nieuwe generatie pensioendeskundigen. Werkgevers willen juist geen uitkering meer toezeggen. Dat gebeurt internationaal ook nergens (meer). Vanuit dat uitgangspunt krijgen we een andere discussie, die niet doodloopt.
Beste Theo,
Ik constateer met jou dat pensioen zich ontwikkeld heeft van “verzorgen” naar “belonen”. Gelijke beloning wordt dan uitgedrukt in gelijke stortingen, ongeacht leeftijd en wordt dus niet vertaald in gelijke pensioentermijnen. De hoogte van de (totale) beloning zal normaliter gebaseerd zijn op vaardigheden, ervaring en resultaten. Naast primair loon ontvangt de werknemer uitgesteld loon. Het is een simpele actuariële realiteit dat een storting voor een 25 jarige in een hogere pensioenuitkering resulteert dan een zelfde storting voor een 60 jarige. Of een bepaalde premie resulteert in een goed pensioen is dus (vooral) afhankelijk van de hoogte van de premie, de rekenrente en het rendement. Tot zover zitten wij op 1 lijn.
Mijn signaal gaat over een ander aspect. Als sociale partners de pensioenambitie als uitgangspunt willen nemen, zou het niet zo mogen zijn, dat fiscale regels een adequaat pensioen onmogelijk maken.