Pensioenfondsen PMT en PME hopen verlagingen van de pensioenen nog te kunnen vermijden, mits er snel een pensioenakkoord komt. Dat zeggen de bestuursvoorzitters van de twee metaalfondsen bij de presentatie van hun jaarverslagen over 2018.
Nog geen toegang? Abonneer u op Pensioen Pro en krijg:
- Onbeperkt online toegang tot pensioenpro.nl
- Dagelijks pensioennieuws, -achtergronden en -opinie per e-mail
- Vier keer per jaar Pensioen Pro Magazine (inclusief Vermogensbeheergids) per post
- Volledig archief van Pensioen Pro en IPNederland vanaf 2009
1 reactie
Artikel 134. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door pensioenfonds
1 Een pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139.
Het gaat hier om art. 134 lid 1c. Dit betekent o.a. dat het pensioenfonds primair de premielast voor de werkgever dient te verhogen alvorens tot korten over te moeten gaan.
In dit kader tast een premieverhoging voor de werkgever (die dit deels verhaalt op de werknemers) de belangen van werkgevers en werknemers minder zwaar aan dan de belangen van gepensioneerden die inmiddels een koopkrachtverlies van 16 à 18% hebben moeten slikken sinds 2008.
Wat sinds 2006 via het FTK – opgevolgd door het nFTK – praktijk is, is dat de fondsen met 2 (rente)maten meten. Een hoge rente (gemiddeld ca. 3,5%) voor de berekening van de gedempte premie en de verplicht gestelde – politiek ingestoken -risicovrije rente (ca. 1,4%) voor de vaststelling van de VPV (de technische verplichtingen).
Geen wonder dat de pensioenbalans volledig zoek geraakt is, en dat de verplichtingen – op papier – torenhoog zijn.
Het aardige is, dat de PW de fondsen NIET verbiedt om voor de premievaststelling OOK met de risicovrije rente van ca. 1,4% te rekenen.
Dan schiet de af te dragen pensioenpremie wel omhoog richting de 30 à 35%.
In de Verantwoordingsorganen (VO’s) van de fondsen – na een adviesaanvraag over de pensioenpremie – een eventueel voorstel voor toepassing van de risicovrije rekenrente worden geblokkeerd door de vertegenwoordigers van de werkgever en van de werknemers (vrijwel altijd vakbondsleden). De vertegenwoordigers namens de gepensioneerden hebben dan het nakijken. Bij PMT staan de vertegenwoordigers van de gepensioneerden met 5 personen tegenover een meerderheid van vertegenwoordigers van werkgevers en van actieve- en gewezen werknemers die samen 11 personen tellen.
Op dit punt vinden werkgevers en vakbonden elkaar. Werkgevers en werknemers vinden hier elkaar omdat zij belang hebben bij lage premielasten (werkgevers) en hoger netto salaris (actieve werknemers).
Zo wordt het spel tot nu toe gespeeld en zijn de gepensioneerden al 13 jaar de dupe van een maatregelen die de overheid heeft uitgevaardigd. De Staat dient via wet- en regelgeving op deze wijze haar belangen als grootste werkgever.
Toch is er hoop.
In Nederland zijn de meeste pensioenregelingen inmiddels gefinancierd op basis van collectieve (en soms ook individuele) beschikbare premieregelingen. In een „dekking tegen biometrische risico’s” (zoals het langleven- en arbeidsongeschiktheidsrisico) of het „garanderen van een beleggingsrendement of een bepaalde uitkeringshoogte” voorzien pensioenfondsen die deze pensioenregelingen uitvoeren níet. Zij hóeven dus ook niet „permanent bij wijze van buffer aanvullende activa aan te houden, naast de technische voorzieningen” (art. 15 lid 1 IORPII – de Europese pensioenrichtlijn).
Daarmee vallen zij buiten art. 15 IORPII. Dat betekent dat korten op de pensioenen die via beschikbare premieregelingen worden gefinancierd in stríjd is met IORPII.
Dit gegeven zou de pensioenfondsen die CDC-gefinancierde pensioenregelingen uitvoeren en het kabinet ter harte moeten nemen bij de heropening van de gesprekken over het pensioenstelsel. Dat betekent ook dat de DNB-RTS (ook wel ten onrechte de marktrente genoemd), waarmee pensioenfondsen hun technische voorzieningen moeten berekenen, niet langer houdbaar is. Ze kan ook niet langer als pressie- of chantagemiddel gehanteerd worden om tot een totaal ander pensioenstelsel te komen.