Minister Koolmees verwerpt de stelling dat buffereisen voor cdc-fondsen Europees gezien onwettig zijn. Pensioenfondsen bieden per definitie dekking tegen biometrische risico’s en moeten daarom altijd een buffer hebben.
Nog geen toegang? Abonneer u op Pensioen Pro en krijg:
- Onbeperkt online toegang tot pensioenpro.nl
- Dagelijks pensioennieuws, -achtergronden en -opinie per e-mail
- Vier keer per jaar Pensioen Pro Magazine (inclusief Vermogensbeheergids) per post
- Volledig archief van Pensioen Pro en IPNederland vanaf 2009
12 reacties
Ook bij variabele uitkeringen loopt de uitvoerder biometrische risico’s. De uitkering is namelijk gebaseerd op de gemiddelde levensverwachting van de gehele bevolking, het gehele portefeuillebestand of het contractsbestand. In alle gevallen zal de feitelijke sterfte van de individuele deelnemers hiervan per definitie afwijken en is er dus een langlevenrisico. Veel kleiner dan bij een vaste uitkering, maar het is er wel. Iedereen krijgt een levenslange uitkering, dus iemand doet het licht uit.
Als geen sprake zou zijn van biometrische risico’s, waarom is dan t.t.v. de invoering van de WVP artikel 63c PW ingevoerd? “De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die een variabele uitkering uitvoert, de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een pensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met de actuariële (= biometrische) en bedrijfstechnische risico’s met betrekking tot deze variabele uitkering.”
Dank Herman. Helaas klopt het niet – volgens de regering overigens- wat je zegt. Die discussie hebben we bij de wet variabele uitkeringen destijds gevoerd, weet je nog? Uitkomst: PPI mag uitkeringen doen 🙂
Art 63c is stap 2. als je niet kan delen, dan moet je verzekeren.
Een pensioenfonds moet altijd een buffer hebben ? In het pensioen akkoord is afgesproken voortaan te sturen op 100% dekkingsgraad. Dan is er dus geen buffer meer. Bedoelt Koolmees nu dat er na uitvoering van het pensioen akkoord geen pensioenfondsen meer zijn of heeft hij niet begrepen wat hij in het pensioen akkoord heeft afgesproken ?
Ja meneer Stolp, deze brief van Koolmees lijkt in strijd met wat de regering schreef in brief pensioenstelsel 🙂 Verder moeten we goed het SOORT buffer onderscheiden (biometrische risico’s vs operationele risico’s).
Dag Hans, die discussie hebben we inderdaad gevoerd. Maar niet met de heldere uitkomst die jij er in leest. Tijdens de parlementaire behandeling is meermalen de vraag gesteld of PPI-en variabele uitkeringen mochten uitvoeren. Antwoord was steeds ja, mits ze geen biometrische risico’s lopen. En dat is nu precies de crux. Dat doen ze volgens mij dus wel.
Nee, de deelnemers lopen dat. Niet de uitvoerder.
Dat is een denkfout, de deelnemers hebben recht op een levenslange periodieke uitkering en dat risico ligt dus wel degelijk bij de uitvoerder.
De link naar de brief van Koolmees is: https://www.rijksoverheid.nl/regering/bewindspersonen/wouter-koolmees/documenten/kamerstukken/2019/09/20/beantwoording-kamervragen-over-eisen-nederlandse-cdc-fondsen.
Begrijp niet hoe een pensioenfonds ‘per definitie’ dekking zou moeten bieden tegen biometrische risico’s. Als iedereen langer leeft, komt er niet meer geld in de pot. De pot geld gaat alleen maar langer mee omdat er in de tussentijd minder wordt uitgekeerd. Per saldo vind ik dat geen ‘dekking’.
Overigens lijkt het me bij de huidige waarderingsmethodiek van verplichtingen wel goed om een minimum buffer te hebben ter financiering van beleggings/uitkeringskosten. Die worden momenteel ten onrechte niet meegenomen bij de waardering van verplichtingen. Maar dat is iets anders.
Geloof dat jij de denkfout maakt Herman 🙂
We zullen zien wat de rechter zegt.
Beste Herman,
De deelnemers hebben recht op een levenslange uitkering maar de hoogte hiervan staat niet vast. Dit is dus niet hetzelfde als biometrisch risico bij een nominale uitkering. Bij geen sterfte heb je dus een negatief resultaat op sterfte. Dan wordt de uitkering het jaar daarop naar beneden bijgesteld indien niet voldoende beleggingsrendement om dit te compenseren. Jaarlijkse herrekenen en geen sterfte wordt de uitkering gewoon steeds een stukje lager. Risico ligt dus bij de deelnemer. Zo wordt de WVP ook uitgevoerd zie oa bij PPI en een aantal pensioenfondsen. Alleen bij de individuele variant wordt het micro lang-leven (verplicht) risico verplicht verzekerd. Hier is er immers geen collectief om het mee te delen.
Overigens stond dit in Memorie van Antwoord 2 mei 2016.
De leden van de fractie van D66 vragen of premiepensioeninstellingen variabele pensioenen kunnen uitvoeren. Zij wijzen op de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 maart jl., die beschrijft dat de sterfte in de praktijk van de prognose kan afwijken, ook als die prognose voldoende actueel en representatief is. Is dan geen sprake van een biometrisch risico, vragen deze leden? Hoe verhoudt zich dit tot de voorwaarde dat een premiepensioeninstelling geen biometrisch risico mag lopen.
Bij de uitvoering van pensioenregelingen is altijd sprake van een biometrisch risico. Bij het berekenen van op te bouwen pensioenaanspraken en/of de premies moet immers een veronderstelling worden gemaakt van de sterftekansen. De feitelijke sterfte zal in de praktijk altijd in meer of mindere mate (positief of negatief) afwijken van die veronderstelde kansen, het sterfteresultaat. Dit wetsvoorstel biedt ruimte voor variabele pensioenen waarbij dit sterfteresultaat (het biometrisch rendement) niet door de pensioenuitvoerder wordt verzekerd, maar als een financiële mee- of tegenvaller doorwerkt in de hoogte van de pensioenen. Een premiepensioeninstelling mag een variabel pensioencontract uitvoeren als de pensioenen jaarlijks aan het biometrisch rendement worden aangepast. Deze systematiek is vergelijkbaar met de aanpassing van de pensioenen aan de (positieve of negatieve) afwijking van het gerealiseerde beleggingsrendement ten opzichte van de projectierente.
Ik denk dat het handig kan zijn om onderscheid te maken tussen individueel niveau en collectief niveau.
Als je de IORP uitlegt voor het collectief dan kan je gerust stellen dat er geen enkele dekking is tegen biometrische risico’s. Als het misgaat en biometrisch risico zich manifesteert dan moet het collectief gewoon inleveren (lager pensioen). En daarmee ook de deelnemers. Zeg collectief 2% lager pensioen, alle deelnemers ook 2% lager pensioen.
In een (extreem) voorbeeld: Stel dat je een fonds hebt op basis van de FTK rekenregels met maar een collectief van 1 deelnemer: na dan zal die deelnemer toch ook simpelweg alles zelf moeten betalen? Geen dekking, geen verzekering.
Als je de IORP uitlegt voor het individu zoals minister Koolmees doet, dan komt het anders over.
Voor een individu lijkt er soort van dekking tegen biometrische risico’s in de zin van: we blijven uitkeren ook al wordt je oud. Maar volgens mij is dat puur een risicodelingsafspraak en dus helemaal geen ‘dekking’ of ‘verzekering’. Als iedereen lang leeft dan worden al deze individuen ook even hard gekort.
Denk ook aan het volgende voorbeeld: als ineens iedereen 120 wordt, dan zal je zien dat de pensioenen zoveel gekort worden dat iedereen gewoon zijn eigen sterfterisico betaalt.
Agnes Joseph