Bij scheiding worden pensioenrechten verdeeld op grond van historische gegevens. Die gegevens verdampen bij invaren. Adri van der Wurff vraagt zich af of het parlement dit wel in de gaten heeft.
Het aftellen is begonnen. Volgens de planning van de Eerste Kamer begint 22 mei het plenair debat over de Wet toekomst pensioenen (Wtp) en kan er op 30 mei gestemd worden. Alles lijkt zo’n beetje gezegd. De voor- en nadelen zijn benoemd en de loopgraven betrokken. De voorstanders vinden dat het nu wel eens klaar moet zijn met alle kritiek, gezeur en getraineer. Na al die jaren praten moeten er knopen worden doorgehakt. Begrijpelijk, maar onterecht. De belangen zijn reusachtig en de overgang is – door het invaren – definitief. Daarom blijft het zaak alert te zijn op grote ongewenste effecten.
Ik denk dat de verdeling van pensioenrechten bij scheiding zo’n neveneffect is dat ten onrechte vergeten lijkt te worden. Dat is geregeld in een aparte wet (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, Wvps). Deze wet heeft een te beperkt bereik en wordt daardoor te weinig gebruikt bij scheiding.
Om die gebreken te verhelpen is er in 2021 een nieuw wetsvoorstel gedaan (Wet pensioenverdeling bij scheiding, Wps) waarin de verdeling eenduidiger wordt vastgesteld en voor een grotere groep geldt. Die wet is echter aangehouden om eerst de nieuwe pensioenwet in te voeren. Het idee was om de uitvoerders niet met twee ingrijpende wijzigingen achter elkaar op te zadelen. Daarom schreef de minister dat de geplande invoering van de Wps is uitgesteld tot 2027 en komt de regering met wijzigingsvoorstellen voor de Wps na de zomer 2023.
Nieuwe start
Maar met vooruitschuiven is het probleem niet verholpen. Bij scheiding op basis van zowel de huidige Wvps als de voorgestelde nieuwe Wps ontstaat er recht op een evenredig deel van de pensioenopbouw tijdens de relatie. Dat betekent dat er teruggekeken moet worden wat er in welke periode aan pensioen is opgebouwd. Dit is in strijd met een geheel nieuwe start. Dat is namelijk wat het invaren is: een totale omzetting van alle oude rechten in een individueel pensioenpotje dat verder groeit door premies en toe- of afneemt door rendementen.
Om te voldoen aan de wettelijke bepalingen over scheiding kunnen de pensioenfondsen dus niet zomaar de oude administratie opdoeken. Hiermee vervalt een belangrijk argument voor het verplichte invaren. Die historische administratie blijft immers nodig, ook al zou nieuwe opbouw onder het nieuwe stelsel plaatsvinden.
De omvang van het probleem is eenvoudig te schatten op grond van CBS-cijfers. Het CBS telt zo’n 25.000 echtscheidingen per jaar. De gemiddelde leeftijd bij scheiding ligt rond de 45 en stijgt. De gemiddelde duur van de beëindigde relaties ligt rond de vijftien jaar. Duizenden scheidingen treden overigens pas op na meer dan dertig jaar relatie. Tezamen leidt dit ertoe dat er bij scheiding flink wat jaren teruggekeken moet worden in de pensioenadministratie en het om veel geld gaat.
Van belang is ook dat vrouwen vaak minder verdienen dan hun partner en helaas economisch minder zelfstandig zijn. Een niet goede regeling van pensioenrechten bij scheiding treft deze groep extra.
Het onderzoek om een verevening mogelijk te maken is administratief tamelijk ingewikkeld. Het is per geval enigszins te vergelijken met het dossieronderzoek dat nu per rechthebbende plaats moet vinden om beheerst en integer alle rechten in te kunnen varen in het nieuwe stelsel. En we weten al dat een dergelijk onderzoek niet in detail op persoonsniveau plaatsvindt maar per risicogroep.
Raad van State
Samenvattend hebben we een plan voor wijziging van de Pensioenwet dat door het invaren inhoudelijk en administratief-technisch strijdig is met de geldende Wvps voor verevening. Ik heb in de Kamerstukken gekeken of dit probleem al ergens aan de orde was gesteld. Ik claim niet dat ik volledig ben, maar ik heb het probleem niet aangetroffen in de Memorie van Toelichting, de vragen en de verstrekte antwoorden. Alleen een commentaar van de Raad van State en de hiervoor al genoemde procedurele brief van de minister wijst op besef van de complicatie. Verevening wordt in de overige stukken wel een enkele keer genoemd, maar dan in relatie tot het nabestaandenpensioen.
Omgekeerd is er in de stukken voor de herziening van de regels rond scheiding niets te vinden over het nieuwe stelsel. Bij de presentatie van het onderzoek naar de huidige Wvps werd wel aandacht geschonken aan bijvoorbeeld de rekenregels voor verevening en conversie bij uitkeringsovereenkomsten en premieovereenkomsten, maar er was geen aandacht voor de situatie dat een uitkeringsovereenkomst bij wet en zonder instemming van alle betrokkenen omgezet wordt in een premieovereenkomst.
De taak van de Eerste Kamer ligt ‘niet in het stichten van het goede maar het voorkomen van het kwade’ (minister Donker Curtius, 1848). Ik ben dan ook benieuwd hoe de leden van de Eerste Kamer deze en andere complicaties gaan wegen in hun oordeel.
Adri van der Wurff is voormalig pensioenbestuurder
4 reacties
Soms begrijp ik de pensioenspecialisten niet.
Er is toch pas sprake van een pensioen aanspraak van de partner als er een scheiding is uitgesproken?
Als de scheiding na het invaren plaatsvindt verandert er toch niets aan het aantal jaren dat de relatie heeft geduurd?
‘Hiermee vervalt een belangrijk argument voor het verplichte invaren.’ Nou Adri, dit is geen juiste conclusie. Het verplicht invaren staat toch los van de wet verevening en de mogelijke complicaties bij de verevening na invaren. Daarnaast, mijn pensioenpot op het moment van invaren is gebaseerd op de juiste opgebouwde rechten tot dat moment. Die gegevens bewaren is toch niet zo’n groot probleem in deze digitale tijd? Verder, in tegenstelling tot de Wet Uitfasering Pensioen eigen beheer, waarbij de wet níet van toepassing werd op de Oudedagsverplichting, blijft de Wet VPS gewoon van toepassing op de ingevaren pensioenen en dus krijgt mijn aanstaande ex de helft van het opgebouwde kapitaal tijdens het huwelijk. Nu jij dit aandachtspunt hebt benoemd, weten uitvoerders wat ze moeten doen. Los daarvan, het kan niet zo zijn dat een ‘paar’ echtscheidingjes het voor de rest frustreren. Dat is ook hun eigen keus immers. En dat vrouwen minder verdienen en wellicht economisch afhankelijk zijn, de Wet blijft toch bestaan? En ook dat is aan ‘partijen’ en kunnen ze anders regelen. De wet is een kostwinners-wet en volledig achterhaald. Mijn pleidooi om die hele wet VPS (en dus de opvolger) te schrappen wordt hiermee dan ook weer bevestigd. Verdeling pensioen – en ook inkomen en zorg – is iets tussen partijen, daar heb je anno 2023 geen wet meer voor nodig.
Geachte M.r W. Roubos,
Inderdaad verandert het invaren niets aan het aantal jaren dat de relatie heeft geduurd. Maar als er in 2028 gescheiden wordt na 20 jaar huwelijk heeft de partner recht op de rechten die in die periode zijn opgebouwd – wat niet hetzelfde als de een tijdsevenredig deel van het pensioenpotje dat ontstaan is na invaren.
Geachte T. Gommer, beste Theo,
Je schrijft: “Die gegevens bewaren is toch niet zo’n groot probleem in deze digitale tijd?” Die gegevens zijn niet overal digitaal vastgelegd.
Ik herinner even aan het argument van de pensioensector voor invaren: de oude rechten achterlaten in een administratie is te duur, daarom moet alles ingevaren.
De gegevens bewaren komt neer op het bewaren van de de hele oude omgeving (inclusief in sommige gevallen zelfs comfiches). Je kunt natuurlijk ook alles uitzoeken alsof iedereen gaat scheiden, maar dat is een enorm werk op individuele basis.
In het Kader Datakwaliteit van de Pensioenfederatie komt verevening natuurlijk voor bij de ‘Data Risico Indicatoren’ (DRI’s) maar die zijn alleen om risicogroepen te bepalen. Er is geen enkele aanbeveling om alles op het benodigde individuele niveau vast te blijven leggen.
Je schrijft ook heel vriendelijk: “Nu jij dit aandachtspunt hebt benoemd, weten uitvoerders wat ze moeten doen.” Niet voor invaren kiezen, zou ik denken, met het oog op een beheerste en integere bedrijfsvoering, tot dit ten onrechte verontachtzaamde probleem is opgelost.
Volgens mij zou de pensioenopbouw gedurende het huwelijk tot moment van invaren, onderdeel moeten zijn van de dataset bij invaren naar WTP. Technisch gezien zou je dit ook willen omrekenen naar een afzonderlijk individueel kapitaal (om dit later te kunnen verdelen bij een eventuele scheiding). Als het systeemtechnisch of als gevolg van ontbrekende historie niet lukt om dit exact te berekenen op individueel niveau, kun je dit ook verhoudingsgewijs vaststellen (huwelijkse periode tot invaren/ totale deelnemingstijd tot invaren). WVPS en WTP hoeft elkaar niet te bijten maar je moet je als pensioenuivoerder wel voorbereiden op (mogelijke) toekomstige life-events na invaren.