Tal van begrippen in de Wet toekomst pensioenen en de Memorie van Toelichting vragen om nadere uitleg en uitwerking. Dat verkleint volgens Netspar de kans op juridische conflicten.
Dat staat in het Netspar-rapport Invaren of niet invaren door pensioenfondsen: economische en juridische aspecten geschreven door emeritus hoogleraar Casper van Ewijk en hoogleraar pensioenrecht Mark Heemskerk.
De auteurs plaatsen bij elke stap in het proces van invaren kanttekeningen. Hun voornaamste punt is dat sommige begrippen zoals onevenredig ongunstige resultaten of de gronden waarop een fonds de invaaropdracht mag weigeren onvoldoende zijn uitgewerkt. Bovendien vinden ze dat er meer aandacht moet komen voor toekomstige generaties bij de beoordeling van evenwichtigheid.
Hun conclusies hebben Van Ewijk en Heemskerk samengevat in zeven aanbevelingen.
1. Verduidelijk onevenredig ongunstig
Rond de verdeling het collectieve vermogen bij invaren in het nieuwe contract zijn tal van regels die moeten voorkomen dat individuele deelnemers te weinig krijgen. ‘Dat lijkt een waarborg dat op individueel niveau geen sprake is van onevenwichtig nadeel’, aldus de auteurs. Dat laat onverlet dat niet is vastgelegd wanneer er sprake is van ‘onevenredige ongunstigheid’ of een ‘onevenwichtig nadeel’ tussen leeftijdscohorten. Dit moet volgens de schrijvers gebeuren door deze begrippen te definiëren en een bandbreedte vast te stellen voor de verschillen tussen cohorten. Dat kan bijvoorbeeld in lagere regelgeving. Dat verkleint de kans op succesvolle claims van leeftijdsdiscriminatie of schending van Europees eigendomsrecht, menen de opstellers van het rapport.
2. Verduidelijk toetsingsmomenten
De eerste stap bij invaren is een wijziging van de pensioenovereenkomst door de sociale partners. Het daadwerkelijke invaren vindt pas later plaats. Volgens Van Ewijk en Heemskerk is onduidelijk op welk moment moet worden getoetst of er sprake is van onevenwichtig nadeel. Daarbij is het van belang dat ook wordt vastgelegd wat de gevolgen zijn als de toets niet wordt gehaald.
3. Wanneer hoeven sociale partners geen invaarverzoek te doen
Het uitgangspunt in de Wtp is dat sociale partners een invaarverzoek doen, maar er is ook ruimte gelaten om dat niet te doen. Volgens de auteurs is niet uitgewerkt hoe sociale partners dit besluit moeten onderbouwen. Aan de ene kant kunnen ze aantonen dat hun keuze voor niet invaren evenwichtig is. Een andere route is dat ze laten zien dat wel invaren leidt tot een onevenwichtig nadeel.
Daarbij vragen de onderzoekers extra aandacht voor uitzonderingen zoals gesloten fondsen, verplicht gestelde bedrijfstakfondsen met vrijwillige aansluiting en apf’en waarbij sommige werkgevers geen invaarverzoek doen.
4. Verruim weigeringsgronden van fondsen
Volgens de auteurs hebben pensioenfondsen vrijwel geen mogelijkheden een invaarverzoek van sociale partners naast zich neer te leggen. Er zijn wel gronden om het verzoek te weigeren, maar die zijn niet nauwkeurig omschreven. Zo is een van de gronden dat invaren leidt tot een onevenwichtig nadeel voor bepaalde groepen. Dit is een open norm. Een andere reden het verzoek niet in te willigen, is dat het strijdig is met de wet. De derde reden is dat uitvoering een integere en beheerste bedrijfsvoering in gevaar brengt. Hoe het fonds dat moet aantonen, is niet duidelijk. Volgens de auteurs ligt voor pensioenfondsen de lat het invaarverzoek te weigeren als gevolg hiervan hoog.
De auteurs waarschuwen dat in geval van een weigering van het fonds van het invaarverzoek de kans aanwezig is dat partijen voor de rechter terecht komen, omdat de weigeringsgronden onvoldoende helder zijn omschreven.
Verder vinden de auteurs dat de transitiecommissie die kan bemiddelen bij geschillen tussen sociale partners ook zou moeten kunnen bemiddelen bij conflicten waarbij pensioenuitvoerders zijn betrokken.
5. Let op de belangen van toekomstige generaties
De auteurs stellen dat de overgang naar de solidaire of flexibele premieovereenkomst grote gevolgen heeft voor toekomstige deelnemers die niet aan tafel zitten. ‘Zo betekent lagere reserve-opbouw door huidige generaties dat minder wordt nagelaten aan toekomstige generaties. Anderzijds hebben toekomstige generaties profijt van de vulling van de solidariteits- en risicodelingsreserves en van afschaffing van de doorsneesystematiek.’ Van Ewijk en Heemskerk vinden dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid ook moet worden gelet op de effecten voor toekomstige generaties.
6. Ontmoedig twee waarderingsmethoden
Bij verdeling van het collectieve vermogen over de deelnemers is de standaardmethode het uitgangspunt. Het is mogelijk dat bepaalde groepen ook willen weten hoe die verdeling uitpakt als de VBA-methode wordt toegepast. Van Ewijk en Heemskerk waarschuwen dat dit kan leiden tot ‘verwarrende discussies’ en ‘daarmee het vertrouwen in de transitie aantasten’. Ze pleiten ervoor de VBA-methode zoveel mogelijk te ontmoedigen.
7. Verduidelijk de multicriteriabeoordeling
Sociale partners mogen ook zelf criteria voor evenwichtigheid formuleren, naast de verplichte kwantitatieve maatstaven als nettoprofijt en pensioenresultaat. Voorbeelden zijn eenvoud en transparantie. De auteurs stellen dat de kwantitatieve criteria in ieder geval verder moeten worden uitgewerkt om meer eenduidigheid te bereiken. Dat kan door voor te schrijven hoe het pensioenresultaat wordt gemeten, bijvoorbeeld nominaal of reëel, of als vervangingsratio.
U moet ingelogd zijn en een geldig abonnement hebben om een reactie te mogen plaatsen.