De rendementen voor individuele beleggingen blijken bij de vijf grootste fondsen niet vergelijkbaar, constateert Sameer van Alfen. Volgens hem is het logisch dat naast kosten ook rendementen op dezelfde manier worden gerapporteerd.
De jaarrendementen van ABP, PFZW, PMT en Bpf Bouw over 2022 varieerden van -17,6% voor ABP tot -27,2% voor PMT. Wie de totaalrendementen naast elkaar zet, valt zich geen buil met de conclusie dat ABP beter heeft gerendeerd met zijn beleggingen dan PMT. Dit metaalfonds heeft een veel hogere rente-afdekking dan ABP, waardoor het harder is geraakt door de gestegen rente.
De mogelijkheid om fondsen met elkaar te vergelijken, houdt op bij de totaalrendementen. Wie de rendementen voor aandelen, obligaties en vastgoed naast elkaar zet en ervan uitgaat dat het fonds met het laagste rendement het slechtst heeft gepresteerd, begeeft zich op glad ijs. Dat komt omdat elk fonds het resultaat op de valutahedge anders verwerkt.
Pensioenfondsen dekken het valutarisico op beleggingen (deels) af, om bijvoorbeeld te voorkomen dat een flink in waarde dalende Amerikaanse dollar het rendement negatief beïnvloedt. Het kan nogal uitmaken of het rendement inclusief of exclusief het resultaat op de valutahedge wordt gepubliceerd. Zeker in een jaar als 2022, waarin de Amerikaanse dollar in waarde steeg tegenover de euro. Hoe hoger de valuta-afdekking, hoe groter het verlies in euro’s op aandelen was.
Lees ook
Dollarafdekking wordt duur betaaldDrie manieren om valutahedge mee te nemen
Het blijkt dat de grootste vijf fondsen het effect van de valutahedge anders meenemen in de rendementen van onderliggende beleggingen. In een voetnoot bij het jaarbericht van PMT staat dat ‘de resultaten per assetcategorie worden weergegeven, inclusief de resultaten van valuta-afdekking’. PME bevestigt dat dit ook voor zijn rendementen geldt, al staat dit niet in het persbericht.
ABP en BpfBouw geven het rendement op de totale valutahedge daarentegen apart weer. De rendementen per belegging houden geen rekening met het effect van de valutahedge. Uitzondering zijn de beleggingen waar de valuta-afdekking niet als overlay plaatsvindt, maar direct binnen een mandaat. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij staatsobligaties.
PFZW heeft nog een derde manier gevonden voor het omgaan met de valutahedge. In een voetnoot staat: ‘de rendementen per beleggingscategorie zijn berekend op basis van een volledige afdekking van de valutarisico’s van de zeven grootste ontwikkelde markten. Bij de valuta-overlay wordt het verschil tussen een volledige afdekking en de werkelijke afdekking van valutarisico’s gerapporteerd.’
Anders gezegd: bij de rendementen per categorie doet PFZW alsof alle grotere valuta 100% zijn afgedekt. Bij ‘valuta-overlay’ staat vervolgens het effect van toch niet volledig afdekken. PFZW zegt voor deze manier te kiezen, onder meer omdat sommige portefeuilles volledig bestaan uit vreemde valuta’s. Door resultaten te laten zien bij 100% valuta-afdekking, kunnen de diverse beleggingen beter met elkaar worden vergeleken, aldus het fonds.
Het anders rapporteren van valutahedge-effecten maakt het lastig de rendementen per belegging te vergelijken. Is dat erg? Op zich heeft een pensioenbestuur niets te maken met hoe een ander fonds rapporteert. En PFZW zegt dat pensioenfondsen in situaties van grote valutabewegingen onderling sowieso slecht te vergelijken zijn per beleggingstitel, vanwege verschillend valutabeleid.
Aan de andere kant: de fondsen stemmen wél met elkaar af hun kwartaal- en jaarrendementen op dezelfde dag te publiceren. Dan is het wel handig dat rendementen per belegging zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn voor de buitenwereld.
Vastgoed en matching kunnen ook gedetailleerder
Ook op andere punten zouden de rendementen in jaarberichten eenduidig gerapporteerd kunnen worden. Bij ABP en BpfBouw is niet duidelijk wat het rendement op beursgenoteerd vastgoed en niet-beursgenoteerd vastgoed is geweest. De fondsen presenteren alleen een totaalrendement. PMT en PFZW maken dit onderscheid wel. PME belegt louter in niet-beursgenoteerd vastgoed, maar dat wordt dan weer niet duidelijk uit zijn berichtgeving.
Het vermelden van de rendementen op beursgenoteerd én niet-beursgenoteerd vastgoed is relevant, omdat die onderling flink kunnen verschillen. Beursgenoteerd vastgoed is sterk gecorreleerd aan de aandelenmarkt. Een klap op de vastgoedmarkt is daar eerder zichtbaar, omdat de waardering van privaat vastgoed komt van taxaties die op zijn best eens per kwartaal plaatsvinden.
PMT en PME kunnen ook meer inzage geven in hoe hun beleggingen in de matchingportefeuille renderen. Zij laten het bij een totaalrendement, terwijl het interessant is om te weten uit welke beleggingen deze portefeuille bestaat en wat daarop het rendement is geweest. Het is ook gewenst dat PME en BpfBouw de onderliggende beleggingen bij alternatives weergeven.
De AFM eist dat pensioenfondsen transparant zijn over hun kosten, en die zo rapporteren dat ze makkelijk met elkaar te vergelijken zijn. Het is niet meer dan logisch van fondsen te vragen dat ze dit ook doen voor hun netto-rendementen. Wie pakt de handschoen op?
Sameer van Alfen is redacteur bij Pensioen Pro.
3 reacties
Mooi pleidooi. Ik mis wel salderen van rente effecten op de verplichtingen. Belangrijkste natuurlijk de winsten en verliezen op technische voorzieningen, maar ook resultaat op leverage instrumenten en op afdekking van andere dan rente- en valutarisicos, zoals op opties, futures en hedges.
In het nieuwe stelsel komt er nog een dimensie bij: het resultaat dat een deelnemer bijgeschreven krijgt. Ben benieuwd hoe pensioenfondsen hierover gaan rapporteren.
Prima aanvulling van Drs. R.van der Feltz. Ik ben daar ook benieuwd naar.