Zonder uitvoering is beleid luchtfietserij. Daarom moeten voorzitters van pensioenfondsen in gesprek met de baas van hun uitvoerder, stelt Adri van der Wurff. Die uitvoerder moet nee kunnen en durven zeggen als het beleid onuitvoerbaar is.
Socioloog Theo Jonkergouw heeft zijn hele leven gewerkt bij verenigingen, vooral als directeur, maar ook als voorzitter . Hij schreef een boek over de cruciale verhouding tussen de voorzitter van een vereniging of stichting en de directeur: “Twee kapiteins op één schip”. Het boek is recent opnieuw uitgegeven omdat het behartigenswaardige lessen leert over precies de spanning die we de laatste jaren volop zien in verenigingen, de pensioenfondssector, de algemene non-profit sector maar ook de samenleving als geheel. Het gaat namelijk om de spanning tussen beleid en uitvoering.
Jonkergouw laat zien dat dat er heel wat punten zijn waarop de voorzitter en de directeur in onderling overleg afspraken kunnen maken. Bijvoorbeeld over de vraag wie het boegbeeld is. Maar hij is ook duidelijk over de essentie van de rolverdeling. De voorzitter gaat, als vertegenwoordiger van het gehele bestuur, over het beleid. De directeur gaat, als vertegenwoordiger van de uitvoeringsorganisatie, over de uitvoering.
Voor de vertaling naar de pensioensector is het belangrijk eerst te bepalen wie de directeur en de voorzitter zijn. Hier is de directeur de verantwoordelijke van het uitvoeringsbedrijf, niet de directeur van het bestuursbureau en evenmin de uitvoerend bestuurder van het fonds met het rechtenbeheer in zijn of haar portefeuille. Sommige van de observaties zijn ook op de laatste twee rollen van toepassing, maar ik concentreer me hier op het grootste verschil tussen beleid en uitvoering: de spanning tussen het bestuur en de voorzitter die het beleid vaststellen enerzijds, en het uitvoeringsbedrijf en de directeur die het beleid vervolgens moeten uitvoeren anderzijds. Daarbij heb ik het over de voorzitter en de directeur, maar het gaat natuurlijk over het totale bestuur en de totale uitvoeringsorganisatie.
Jammer genoeg kunnen we het Jonkergouw niet meer vragen, maar de stelselwijziging die nu op de pensioensector afkomt, roept bij uitstek vragen op over het spanningsveld tussen voorzitter en directeur. Hoe moeten zij omspringen met nieuw beleid waarvoor de hele uitvoering op de kop moet? Geldt dan nog steeds het primaat van het beleid en daarmee van het bestuur en de voorzitter?
Persoonlijke belangen
In het werk van Jonkergouw is de voorzitter wel de ‘hoogste kapitein’, maar ligt het primaat niet altijd bij het beleid. Hij perkt namelijk zowel de rol van de voorzitter als van de directeur stevig in. Hij stelt dat ze als duo dienend leiderschap moeten laten zien. Ze zitten er primair voor de belangen van de vereniging of stichting, niet voor de belangen van hun eigen bestuur en beleid respectievelijk uitvoeringsbedrijf en uitvoering, en al helemaal niet voor hun eigen persoonlijke belangen. Dat betekent dan ook dat zowel het beleid als de uitvoering gericht moet zijn op de belangen van de leden van de vereniging en in ons geval de deelnemers van het pensioenfonds.
Het principe klinkt simpel, maar het heeft nogal wat consequenties voor de wijze waarop je tegen een ingrijpende stelselherziening moet aankijken. Hierbij zijn drie vragen aan de orde. Levert de stelselherziening een houdbaarder pensioenfonds op dat beter de belangen van de huidige en toekomstige deelnemers kan dienen? Heeft het beleid voldoende draagvlak onder de deelnemers? Kan de uitvoering wel aansluiten bij het nieuwe beleid zodat er niet in de praktijk grote problemen ontstaan terwijl het beleid belooft alles beter te maken?
Wat betreft de vraag of het tot een beter stelsel leidt, is de regering in de memorie van toelichting vooral gericht op de verdediging van het pensioenakkoord. Bovendien is dat alleen op beleidsniveau. Er wordt niet ingegaan op de uitvoerbaarheid. Op fondsniveau zijn er – voor zover ik kan zien – nauwelijks fundamentele afwegingen. Uitzondering is het pensioenfonds HAL dat liet weten dat de stelselherziening niet goed is voor het fonds en de deelnemers.
De sterke verwevenheid tussen sociale partners en pensioenfondsbesturen zou de oorzaak kunnen zijn van de afwezigheid van fundamentele toetsing aan de doelstelling van het pensioenfonds.
Verplicht
Over de tweede vraag kunnen we kort zijn: het wordt de deelnemers niet gevraagd of ze het eens zijn met deze wijziging, en het invaren in het nieuwe stelsel wordt verplicht.
De derde vraag over de uitvoerbaarheid raakt de kern van de relatie voorzitter en directeur. Beleid zonder uitvoering is luchtfietserij. Uitvoering zonder beleid is willekeur. Ernstig uit de pas lopen van beleid en uitvoering kan weer een affaire opleveren. Het is aan voorzitter en directeur om de luchtfietserij, de willekeur en affaires te voorkomen. De beleidsmatige stelselhervorming is al zo ver dat de fondsen zich van DNB vast moeten voorbereiden, ook al is de wet nog niet aangenomen. Het tijdsschema ligt al klaar.
Wat resteert is de uitvoering. Hoe staat het daar echt mee? Voeren al die voorzitters en directeuren op dit moment eerlijke en diepgaande gesprekken? De voorzitters roepen vooral dat ze staan te popelen. De directeuren van de uitvoeringsbedrijven zeggen dat het een hele kluif zal worden. En ze laten weten het volste vertrouwen te hebben in hun eigen systemen, of in de systemen die ze – al dan niet in het buitenland – gaan kopen. Echter, in het verleden hebben we – bij veel minder grote veranderingen in het oude stelsel – al verschillende uitvoeringsbedrijven gehad die klanten moesten laten vertrekken door falende ict -projecten. Dat die uitvoerders vaak verschillende fondsen bedienen, maakt het risico alleen maar groter. Eén falend project maakt dan meer slachtoffers.
Heeft er al een directeur NEE gezegd op de vraag van de voorzitter of het nieuwe stelsel verantwoord uitgevoerd kan worden? Is er een Pier Eringa (voormalig baas van ProRail) die zegt: ‘beste mensen, wij moesten dit maar niet meer doen zo?’ Net als Eringa wijst ook Jonkergouw erop hoe beleid en uitvoering, in de personen van voorzitter en directeur, gebaat zijn bij wederzijdse erkenning van elkaars verantwoordelijkheden. Waarbij de uitvoerder zijn plicht zou verzaken door niet kritisch te (durven) zijn.
De pensioensector is van uitzonderlijk groot belang voor Nederland. Naast alle zorgen over de inhoud van het nieuwe stelsel komen de zorgen over de uitvoerbaarheid te weinig aan bod. Daarom is het essentieel dat bij alle fondsen de directeuren het stevige gesprek aangaan. En dat vervolgens voorzitters en directeuren samen de sociale partners en de deelnemers laten weten als het antwoord ‘nee’ is omdat er te veel risico’s mee zijn gemoeid. En het eventuele ‘ja’ moet een grondig onderbouwd ‘ja’ zijn.
Zorgvuldig duo-leiderschap ten dienste van het maatschappelijk doel van de pensioenfondsen vraagt om zo’n publiekelijke afweging. Het probleem van de uitvoering bij de directeur leggen is – zeker in dit geval – onverantwoord en miskent de taak van de twee kapiteins.
Adri van der Wurff is voormalig pensioenbestuurder.
U moet ingelogd zijn en een geldig abonnement hebben om een reactie te mogen plaatsen.