Tien jaar geleden werd een kamermotie aangenomen om de pensioenen van politici onder te brengen bij een pensioenfonds. Er is daarna veel onderzocht, maar weinig gebeurd. Een struikelblok zijn de voorzieningen van gemeenten, provincies en waterschappen, die zo’n € 500 miljoen te laag zijn.

‘De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is één van de laatste Nederlandse pensioenvoorzieningen die niet vanuit een fonds wordt gefinancierd. De pensioenuitkeringen worden uit de begroting van overheidsorganisaties betaald’, schrijft het ministerie van Binnenlandse Zaken eind 2012 aan gemeenten, provincies en waterschappen.
‘De Tweede Kamer heeft mede om deze reden de regering in een motie verzocht een voorstel te doen voor een pensioenstelsel op basis van kapitaaldekking en fondsfinanciering voor alle politieke ambtsdragers op nationaal, provinciaal, gemeentelijk en waterschapsniveau zo mogelijk onder te brengen bij een pensioenfonds, bijvoorbeeld het ABP.’
Een van de bezwaren tegen de Appa zit in de risico’s van begrotingsfinanciering van de pensioenen van onder anderen ministers, Kamerleden en wethouders. Elk bestuursorgaan is namelijk zelf verantwoordelijk voor het pensioen van zijn politici. Het is de bedoeling dat ze hiervoor, als pensioenuitvoerder, voorzieningen treffen.
Wachten op standpunt kabinet
De motie waarover Binnenlandse Zaken schrijft dateert uit 2001. Op de motie volgde in 2006 een advies over kapitaaldekking en fondsfinanciering van een commissie onder leiding van Hans Dijkstal. Die noemde de Appa in haar conclusie ‘niet meer bij de tijd’, onder meer vanwege de risicovolle en inefficiënte decentrale uitvoering. Het kabinet kon zich vinden in de aanbeveling om over te gaan naar fondsfinanciering. Onderbrengen bij ABP is daarvoor een logische route, omdat de pensioenregeling van politiek ambtdragers in grote lijnen die van het ABP volgt.
Meer dan tien jaar na de motie en ruim acht jaar na het advies van Dijkstal is er nog altijd geen voorstel of standpunt van het kabinet over het pensioen van politici. Ter verdediging voor het uitblijven van een standpunt gebruikte het kabinet in 2010 het argument dat de dekkingsgraad van ABP hiervoor te laag was. Later was het argument dat er eerst duidelijkheid moest komen over de ‘juridische en financiële overgangscondities’.
‘Fondsfinanciering is voorfinanciering, begrotingsfinanciering is uitgestelde financiering. Door de overgang worden toekomstige verplichtingen naar voren gehaald. Het is bekend dat de overgang uiteindelijk een positief effect heeft op de begroting, maar de vraag is hoeveel en op welke wijze die financieringshobbel kan worden genomen’, zo zei minister Ronald Plasterk van Binnenlandse Zaken vorig jaar juni in de Tweede Kamer. In datzelfde debat beloofde hij haast te maken. ‘Het kabinet heeft het voornemen na de zomer van 2013 een standpunt aan de Tweede Kamer aan te bieden en heeft de voorbereiding daarvan met prioriteit ter hand genomen.’
Onderzoek fondsfinanciering
Op het moment dat Plasterk beloofde met een standpunt te komen, wist hij al dat er een behoorlijke financieringshobbel was. Binnenlandse Zaken liet namelijk begin 2013 onderzoek doen naar de pensioenaanspraken bij gemeenten, waterschappen en provincies en de voorzieningen die zij hiervoor hebben getroffen. Dit onderzoek van Deloitte Pension Advisory bevestigt een vermoeden dat de laatste jaren van verschillende kanten is geuit: de voorzieningen die er zijn, zijn verre van toereikend om alle pensioenaanspraken te betalen. Bij de overstap naar fondsfinanciering leidt dat tot extra, onvoorziene, kosten.
Kort samengevat komt het erop neer dat politici bij gemeenten, provincies en waterschappen samen voor ongeveer €1 mrd aan aanspraken hebben opgebouwd. Tegenover deze aanspraken staat zo’n €500 mln aan voorzieningen.
Voor de berekeningen heeft Deloitte gewerkt met de grondslagen die salarisverwerker Raet gebruikte op 1 januari 2013. Voor actieven, slapers en wachtgelders was dat een rekenrente van 2,5%, voor gepensioneerden een rekenrente van 2%. De overlevingstafel was die voor 2004-2009. Dit sluit redelijk aan bij de grondslagen voor individuele waardeoverdrachten die de Pensioenfederatie publiceert op haar website. De onderzoekers verwachten overigens dat pensioenfondsen zwaardere grondslagen hanteren, maar dat laten ze verder buiten beschouwing. Ze constateren verder dat het treffen van voorzieningen iets anders is dan daadwerkelijk geld reserveren. ‘Indien voorzieningen gevormd zijn, betekent dit nog niet dat er middelen vrij beschikbaar zijn, slechts dat men rekening houdt met een verplichting.’
Bijstorten versus afromen
Verder kunnen de onderlinge verschillen in getroffen voorzieningen (als percentage van de aanspraken) groot zijn. Deloitte wijt dit onder meer aan de verschillende methodes die bijvoorbeeld gemeenten gebruiken om hun voorzieningen te berekenen. In het rapport staan geen namen genoemd, de resultaten mochten niet herleidbaar zijn. Maar voorbeelden zijn relatief eenvoudig te vinden, met dank aan onder anderen onderzoeker Michael Visser, verbonden aan de Universiteit van Tilburg. Zo stortte de gemeente Den Haag € 2,5 miljoen in de voorziening voor oud-wethouders. De gemeente Enschede roomde de voorzieningen juist voor € 1 miljoen af.
Het was niet de bedoeling van Binnenlandse Zaken om de bevindingen van Deloitte te publiceren voordat het kabinet een definitief standpunt over fondsfinanciering had ingenomen. Nadat Pensioen Pro om de resultaten vroeg, met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur, volgde alsnog publicatie. Het is onduidelijk wanneer het kabinet komt met zijn standpunt. Gezien het grote verschil tussen aanspraken en voorzieningen is de kans groot dat dit nog enige tijd op zich laat wachten.
U moet ingelogd zijn en een geldig abonnement hebben om een reactie te plaatsen.