De keuze voor een strikt nominale invulling van het nieuwe contract leidt tot koopkrachtrisico’s voor gepensioneerden, waarschuwt Martin Bakker. Dat is niet nodig volgens hem, omdat in met name de solidaire premieregeling meer mogelijkheden zijn om de koopkrachtrisico’s te verlagen.
Inflatierisico gaat over de onverwachte inflatieschokken. De inflatie is dan een korte of langere periode hoger dan de verwachte inflatie van 2%. Met koopkrachtrisico bedoel ik hier het negatieve effect dat onverwachte inflatie heeft op de koopkracht van de pensioenuitkeringen, zoals we gezien hebben in 2022/2023. De verwachte inflatie moet worden verdiend met overrendement. Als het overrendement langdurig onvoldoende is om te compenseren voor de verwachte inflatie heeft dit natuurlijk ook een negatieve invloed op de koopkracht, maar dit risico laat ik hier buiten beschouwing.
De meeste fondsen streven een reële ambitie na, maar omdat het huidige ftk een nominaal kader is, is hun beleid niet gericht op vermindering van het inflatierisico. Wel proberen veel fondsen enige indirecte inflatiebescherming via beleggingen in bijvoorbeeld infrastructuur, vastgoed en aandelen te bereiken.
Fondsen proberen via de returnportefeuille en via spread-producten in de matchingportefeuille voldoende overrendement te behalen om hun reële ambitie waar te maken. Op lange termijn lijkt een koopkrachtig pensioen haalbaar met een dergelijk beleid, maar op korte en middellange termijn kan bij de huidige ftk-regels (dus afgezien van de AMvB waar veel fondsen recent gebruik van hebben gemaakt) de koopkracht van de pensioenen flink dalen zoals we in het recente verleden hebben gemerkt.
Meer mogelijkheden
Met de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) krijgen fondsen meer mogelijkheden de koopkracht effectiever te beschermen dan in het ftk, blijkt uit analyses (Betaalbare koopkrachtbescherming in het nieuwe stelsel). Daar zijn een paar redenen voor.
Ten eerste is het probleem kleiner in de Wtp. Een fonds kan de koopkrachtbescherming richten op de ouderen, de groep voor wie dit het belangrijkst is. Zij hebben relatief veel pensioen gespaard en hebben daardoor veel te verliezen/te beschermen. Je kunt in de Wtp – anders dan in het ftk – kiezen om jongeren niet of veel minder te beschermen tegen een oplopende inflatie. Zij hebben immers nog maar weinig gespaard.
Ortec-methode
De essentie van de Ortec-methode of aanvulmethode is dat reparaties tijdelijk zijn en alleen gelden voor de gepensioneerden. Hierdoor is veel minder geld nodig dan wanneer die reparatie bijvoorbeeld van toepassing is voor alle deelnemers en ook de volgende jaren. De uitkering wordt bijvoorbeeld eenmalig aangevuld om een verlaging te voorkomen of eenmalig verhoogd om de inflatie bij te benen.
Ten tweede kan het probleem beter worden aangepakt in de Wtp. De buffer in de Wtp (solidariteits- en risicodelingsreserve) kan met de Ortec-methode veel effectiever worden ingezet dan de buffer in het ftk. De meeste fondsen gebruiken deze methode alleen om een daling van de nominale uitkering te voorkomen, maar deze methode is ook effectief bij het voorkomen van grote koopkrachtdalingen in de uitkeringsfase.
Sigaar
Tot slot kan de koopkrachtzekerheid van de uitkeringen worden vergroot door te kiezen voor een lager projectierendement. Dat is wel een sigaar uit eigen doos. De pensioneerde ontvangt dan een initieel lagere uitkering die naar verwachting extra gaat stijgen.
De fondsen die gedeeltelijk reëel sturen in het ftk lijken dit in de Wtp ook te gaan doen. Het overgrote deel van de fondsen stuurt echter nominaal. De meeste lijken te gaan kiezen voor een strikt nominaal beleid in de nieuwe stelsel. Ik vraag me af of men wel doorheeft dat deze strikt nominale invulling leidt tot een toename van koopkrachtrisico’s.
Bij een herhaling van de slechte rendementen en hoge inflaties van vorig jaar kunnen fondsen die in het ftk blijven – bij de huidige dekkingsgraden van zeg 120% – ongeveer een derde van de inflatie (ruim 5%) indexeren. Fondsen die in de solidaire premieregeling kiezen voor een strikt nominale invulling kunnen helemaal niets indexeren. De koopkrachtdaling is in zo’n geval in het nieuwe stelsel substantieel groter dan in het huidige stelsel. Fondsen die kiezen voor (gedeeltelijke) koopkrachtbescherming kunnen al gauw meer compenseren dan in het ftk.
Nadelen
Koopkrachtbescherming heeft ook nadelen. Ten eerste kost het geld. Er is een grotere eerste storting in de solidariteitsreserve nodig en een inflatiehedge via de beleggingen gaat te koste van wat rendement. Echter, ook fondsen met een dekkingsgraad hoger dan 125%, die een grotere initiële storting in de solidariteitsreserve kunnen betalen, lijken te kiezen voor een strikt nominale invulling. Het extra verhogen van de pensioenen bij transitiemoment heeft blijkbaar de voorkeur boven koopkrachtbescherming.
Ten tweede wordt de uitvoering complexer onder meer omdat de vermogensbeheerder naast een nominale beschermingsportefeuille een inflatieportefeuille moet aanhouden.
Sociale partners en fondsen moeten bij de vaststelling van de doelen van de nieuwe premieregeling een afweging maken tussen de voor- en nadelen van verschillende mogelijke invullingen. Het is opvallend dat de meeste fondsen – ook de fondsen met een wat hogere dekkingsgraad – lijken te kiezen voor een strikt nominaal beleid. Men lijkt te accepteren dat een herhaling van de situatie van 2022 leidt tot een groter koopkrachtverlies dan onder de huidige regels, terwijl het nieuwe stelsel juist goede mogelijkheden biedt om dit te voorkomen.
Mijn indruk is dat het inflatie-/koopkrachtrisico bij sommige sociale partners en fondsen onvoldoende op de radar staat. Mijn advies is dat fondsen en sociale partners ook de voor- en nadelen van meer koopkrachtbescherming meenemen in hun afwegingen.
Martin Bakker is zelfstandig adviseur die eerder werkte bij Ortec Finance.
U moet ingelogd zijn en een geldig abonnement hebben om een reactie te mogen plaatsen.