Direct naar inhoud

Minder sociale partners, meer financiële sector in pensioenfondsbesturen

Geplaatst in genre: Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 28 juli 2021

Het percentage pensioenfondsbestuurders met een achtergrond in de financiële sector is sinds 2014 gestegen. Het aandeel van bestuurders met voorgaande carrières bij vakbonden of werkgevers slonk juist.

Dat blijkt uit een inventarisatie door Stephan Schüller, oud-medewerker van APG en de Pensioenfederatie, die vandaag is gepubliceerd in economenvakblad ESB. Schüller gebruikte zo’n 850 LinkedIn-profielen van bestuurders als bron.

In 2019 had 52% van de bestuurders bij bedrijfstakpensioenfondsen het grootste deel van hun werkzame leven doorgebracht bij een vakbond, werkgeversorganisatie of een bedrijf in de sector. Vijf jaar eerder was dit nog 69%. Vaak heeft dit soort bestuurders een verleden als cao-onderhandelaar voor de bonden, of als hr-directeur of financieel directeur bij een werkgever.

Aan de andere kant steeg het percentage pensioenbestuurders dat eerder vooral heeft gewerkt bij een bank, verzekeraar of pensioenuitvoerder. Dit aandeel ging van 18% in 2014 naar 29% in 2019. Het aantal bestuurders uit de consultancy (actuarissen, accountants, algemene pensioenconsultants) nam ook toe, van 2% naar 6%.

Personen met een financiële achtergrond doen steeds vaker hun intrede in pensioenfondsbesturen, die traditioneel werden gedomineerd door mensen met eerdere carrières bij vakbonden of werkgevers in de sector. Foto iStock

Onafhankelijke zetels

De komst van onafhankelijke bestuurszetels, met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen in 2014, heeft bijgedragen aan de verschuiving, schrijft Schüller in het onderzoek. Eind 2014 werd al 65% van de 41 onafhankelijke bestuurszetels bij bpf’en bezet door een bestuurder met werkervaring in de financiële sector. Eind 2019 was dit opgelopen naar 70%, van 54 onafhankelijke zetels.

Ook werknemers, werkgevers en gepensioneerden schoven voor hun bestuurszetels vaker personen met een financiële achtergrond naar voren. Dat betrof 9% van de zetels in 2014 tegen 19% in 2019.

Het aandeel academici onder bestuurders nam hiermee ook toe, van 64% naar 70%. De meest gevolgde studierichtingen onder pensioenfondsbestuurders zijn bedrijfskunde, rechten en economie.

Strengere toetsing

Stephan Schüller

De deskundigheid van bestuurders is met dit alles toegenomen, schrijft Schüller. De Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft effect gehad. Die wet introduceerde, naast onafhankelijke bestuurders, ook strengere toetsingen door DNB op de deskundigheid van voorgedragen bestuurders. Ook mochten fondsen voortaan een door sociale partners voorgedragen bestuurder weigeren, als deze niet aan het functieprofiel voldoet.

De komst van meer externe bestuurders, al dan niet met financiële achtergrond, kent ook mogelijke nadelen, zoals een gebrek aan band met de achterban van fondsen: deelnemers en werkgevers. De Pensioenfederatie waarschuwde hier in 2014 voor. ‘We hebben bij woningcorporaties en in de zorg gezien hoe het mis kan gaan als er te veel externe professionals in het bestuur komen’, zei toenmalig directeur Gerard Riemen in 2014. ‘Het ging meer om geld verdienen dan om hun kerntaak.’

De Pensioenfederatie laat nu, zeven jaar later, weten dat mensen vanuit sociale partners en de financiële sector elkaar goed aanvullen in fondsbesturen. ‘Waar die balans optimaal is, is voor ons als koepel lastig aan te geven. Dat is aan de pensioenfondsbesturen om te bepalen, bijvoorbeeld bij de zelfevaluatie.’ Volgens de federatie is vooral belangrijk dat iedereen de juiste bestuurlijke kwaliteiten heeft. Het fondsbestuur moet beschikbaar, betrokken en geschikt zijn.

Jongeren-pensioenstichting PensioenLab meldde vorige maand dat aan de activiteiten vooral hoogopgeleide jongeren met een financiële achtergrond meedoen. Deze organisatie streeft daarom naar het aantrekken van meer mbo’s en jongeren met een achtergrond in bijvoorbeeld zorg en techniek.

Beide nodig

Volgens Schüller hebben besturen ‘beide achtergronden nodig’. ‘Ik denk dat het goed is dat niet iedereen meer van dezelfde pensioentafel komt. Maar het is ook nodig om betrokkenheid bij de deelnemers te behouden.’ Wat de juiste verhouding is, vindt ook Schüller lastig om te zeggen.

Schüller was zelf eerder beleidsadviseur bij ABP (2006-2009). Daarna werkte hij tien jaar bij APG, in een functie waarin hij bij de besturen van veel pensioenfondsen aan tafel zat. Vorig jaar was hij adviseur bij de Pensioenfederatie. Sinds maart heeft hij de pensioensector verlaten voor een baan bij het ministerie van Financiën.

Het onderzoek deed Schüller als onderdeel van een studie risicomanagement aan de Vrije Universiteit.

‘Breder begrip diversiteit’

Uit het onderzoek van Stephan Schüller blijkt dat het aantal vrouwen in fondsbesturen sinds 2014 beperkt is gestegen van 14% naar 23% en dat de leeftijdsopbouw grosso modo hetzelfde is gebleven. ‘De wetgever heeft het vergroten van de deskundigheid in pensioenfondsen sterker gestimuleerd dan het vergroten van het aandeel vrouwen en jongeren’, verklaart Schüller. Het aantal jongeren in besturen is zelfs wat geremd door de gestegen deskundigheidseisen, stelt hij.

Dat het vergroten van het aantal jongeren en vrouwen in fondsbesturen langzaam gaat, was al langer bekend. ‘Dit essay verbreedt het debat over de diversiteit van besturen van Nederlandse bedrijfstakpensioenfondsen’, schrijft Schüller. Eerder pleitte Margot Scheltema, oud-voorzitter van Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen, voor een ‘breder begrip van diversiteit’, waarin ook maatschappelijke achtergrond en professionele discipline opgenomen zouden moeten worden.